vrijdag 16 augustus 2019

Co-incident 22

Op 18 juni een dagje uit naar een expositie van Duitse expressionisten in Singer Laren. We lopen rond en genieten van de verrassende kleuren en zeker ook van de tekeningen van Max Kirchner die in simpele lijnen een vaak pijnlijk tijdsbeeld schetst. Piet Oudolf heeft vorig jaar de tuin aangelegd en daarom zijn er ook veel schilderijen van bloemen uit de eigen collectie te zien.
In de grote zaal sta ik naast een paar dames die mijn mening vragen: die enorme lijst past toch helemaal niet bij dat ijle beeld?
We raken in gesprek en hoe het ook komt, binnen de kortste keren spreken we intensief over roofkunst, de zusjes Brillenslijper, onderduiken, het verschil tussen redders en collaborateurs, terugkomen in een leeg huis, maar zeker ook over genieten van kunst. Ook op hen hebben juist de tekeningen van Max Beckman de meeste indruk gemaakt.
De ene dame zegt dat ze geregeld even langs gaat om te kijken, want ze ‘woont dichtbij’.
Dat geldt niet voor mij, want ik woon ‘in de Achterhoek’. ‘Waar?’ vraagt de ander. In Lochem dus; zij komt oorspronkelijk uit Winterswijk. Nu woont ze in Jeruzalem. ‘Ken je dan de familie Hoek?’ Uiteraard, ik heb als jong meisje nog eens een zomer bij hen gewerkt en vrijdagavond meegevierd. Hun kinderen werden in die tijd zeer religieus. Rita zat bij mij op school en ik leende platen met chassidische muziek van haar. ‘Ja,’ zegt ze, ‘klopt, maar ze is nu minder religieus, hoor. Haar man is bij haar weggelopen.’ Ik laat het even bezinken.
‘En Moora dan, ken je die ook?’ Uiteraard, hij was onze buurman en later directeur van mijn middelbare school. Er is nu zelfs een Mooralaan in Lochem. ‘Ik heb ooit samen met hun dochter Joan een beurs gehad voor een jaar in Amerika,’ zegt ze. Ik vertel wat ik nog weet over mevrouw Moora. Ze vraagt me de groeten te doen.
We nemen afscheid en ze bedanken even later Eddie, omdat ze mij even mochten lenen.

zondag 10 februari 2019

De brandendhete zomer van 2018

De zomer van 2018 bevestigde wat we altijd al zeiden: het is prachtig in Zweden en het kan er net zo warm zijn als in Nederland. Veel mensen denken immers dat we daar constant in de kou zitten. Maar ook bevestigde diezelfde zomer een aantal vooroordelen over de culturele verschillen tussen beide landen. Als je daarover vertelt, willen mensen voorbeelden ...

In mei kregen we een brochure in de bus, ‘Om krisen eller kriget kommer’ (Als er crisis of oorlog komt). Daarin wordt uitvoerig uit de doeken gedaan wat je in die gevallen moet doen en welke voorraden je moet aanleggen. Het deed ons denken aan de aanwijzingen van de overheid die we in de jaren ‘60 in Nederland in de bus kregen, maar vooral ook aan de dikke Zweedse telefoonboeken in de jaren ‘90. Daarin was een hele bladzij gewijd aan wat je moest doen als de Russen kwamen. Eén belangrijk advies is ons vooral bijgebleven: kopspijkertjes strooien op de weg.

Het woord ’skogsbränder’ komt in de nieuwe brochure één keer voor. Belangrijker crises zijn overstromingen en stroomuitval door stormen. En natuurlijk vijandige invallen, m.n. vanuit het oosten.

Net als in 2014 woedden er in 2018 enorme branden in de bossen die zo’n 60% van het land bedekken. Het begon nu in juli en wij volgden het nieuws erover op de voet, omdat we ‘algeheel door bos omgeven’ zijn hier in Småland, maar ook omdat we eerder de gevolgen van zulke branden hadden gezien. De overheid vaardigde meteen allerlei waarschuwingen en verboden uit. Het ergst bleek toch wel het ‘grillförbud’: een uiteindelijk algeheel bbq-verbod, ook op eigen erf. Men leed eronder, getuige de vele berichten in de krant, en zondigde, wat weer boetes tot gevolg had. Verder mocht er niet meer met machines in de bossen worden gewerkt.

Intussen werden dorpen geëvacueerd en meldden vele honderden vrijwilligers zich aan om de brandweerlieden te helpen de gigantische branden, boven- en ondergronds, te bestrijden. Zo waren er mensen die dag in dag uit sleepten met de zware brandslangen; boeren reden met watertanks af en aan. Heel veel mensen zorgden dat al die mensen die tegen de vlammen vochten te eten en te drinken kregen: ze zamelden voedsel en flesjes water in en smeerden tienduizenden boterhammen en kookten grote pannen met stevige kost.

Onze waardering voor deze inzet steeg met elke nieuwsuitzending die we zagen. Tegelijkertijd verbaasden we ons echter ook steeds meer. Zo werkten bijvoorbeeld de bosarbeiders bij ons achter gewoon door met hun vonken verspreidende machines (metaal op steen). Doodeng, want je hoort ze steeds en je ziet intussen de droogte toenemen. Als we er in de buurt naar vroegen, bleek de conflictmijding: we kregen niet echt antwoord.

Net als in 2014 zat Zweden weer dagen te wachten op blusvliegtuigen, die uiteindelijk uit Europa (o.a. Italië, Frankrijk) kwamen. Als we ons afvroegen waarom het leger niet kwam helpen, kwamen er antwoorden als: ‘Een gemeente is autonoom in onze democratie en als die er niet om vraagt ...’

Ook hoorden we dat de legerhelikopters niet voorzien waren van haken waar de watercontainers aan konden hangen. Intussen werden 39 Poolse brandweerwagens met hun bemanning langs de hele E4 door de bevolking ingehaald alsof het bevrijders betrof. Uit Duitsland kwamen heel veel brandweerlieden en een jonge kerel die een groot deel van de inzet coördineerde en daarvan wekenlang verslag deed in het journaal, groeide (terecht) uit als een nationale held.

Na een paar weken kwam toch het leger in actie. Meest spectaculair waren wel de bommen die ze vanuit straaljagers gooiden boven een militair oefenterrein dat al lang brandde en niet te blussen viel. Er lag namelijk zoveel munitie dat niemand het terrein in kon. Doordat zo’n bom de zuurstof als het ware wegzuigt, gaat de brand uit. Ook waren er ineens helikopters die wel haken hadden, zowel van het leger als van particuliere bedrijven, en werden ze ook bij ons in de buurt gestationeerd. Dat bleek trouwens geregeld nodig en nuttig, want doordat ze snel ter plaatse waren, konden ze menige brand snel bestrijden.

Intussen kregen al die brandweerlieden en vrijwilligers geleidelijk aan greep op het vuur en ook de langverwachte regenbuien deden goede diensten. De buitenlandse helpers werden uitgezwaaid vanaf viaducten, in dorpen en langs de snelweg. De bewondering en de dank van de bevolking voor al deze helden was heel groot.

Toen het eindelijk ging regenen en toen de Riksdag weer aan het werk ging, kwamen de evaluaties op gang en werden ook daar vragen gesteld, vooral over de inzet van het leger. En toen ook begon bij ons de verbazing om te slaan in verontwaardiging: niet alleen die haken ontbraken, maar eerdere inzet was niet mogelijk geweest, omdat de soldaten vakantie hadden.

Nu waren we al wel wat gewend: ziekenhuizen die in de zomermaanden kampen met enorme personeelstekorten, horecagelegenheden die gesloten zijn, narcotica die dan in grotere hoeveelheden het land binnenkomt. Of een keer met Pasen de Russische straaljagers boven Zweeds territorium die weggestuurd werden door NAVO-vliegtuigen vanuit de Baltische staten. Allemaal omdat de Zweden in de zomer recht hebben op drie weken aaneengesloten vakantie en met Pasen vrij zijn.

Grote vraag blijft: hoe moet dat dan na die brochure? Als de oorlog komt in de zomervakantie? Gelukkig hebben wij dan een radio op batterijen en een kast met voedsel, dat wel ...

We waren toch al van plan om weer naar Nederland te emigreren, maar onze beslissing werd nog eens versterkt door het nieuws dat de belastingdienst (Skatteverket, dezelfde die ons vergunning verleende om in Zweden te wonen) de vrijwilligers die zich op voortreffelijke wijze hadden ingezet om mensen en bossen te redden, een aanslag zou sturen: voor het eten en het logies (in tentjes) dat ze gedurende die hete zomerweken hadden genoten.

In januari 2019 zond het Zweedse ‘Zembla’, ‘Uppdrag Granskning’ de resultaten uit van een grootscheeps onderzoek. Het laatste woord is er nog niet over gezegd. De regering kon er trouwens niet over vallen, want die was er (nog) niet ...

Onze emigratie

‘Ga je daar dan ook wonen?’ Die vraag krijgen we nu al bijna twintig jaar, sinds we in 2000 een huis kochten in Zweden. ‘Nee,’ was steeds het antwoord, ‘we hebben hier een groter netwerk.’ Inmiddels wonen we al die tijd al zo’n vier, vijf maanden per jaar in Rumperyd en hebben we ook daar een aardige vriendenkring opgebouwd. Toch blijft het antwoord negatief, vooral omdat ons netwerk in Lochem ouder en hechter is. Daar momt bij dat, als je ouder wordt, je je tweede taal schijnt te verliezen.

Het werd ons echter langzamerhand duidelijk dat het tijdelijke verblijf in Zweden steeds lastiger werd. Niet vanwege de lieve mensen om ons heen, maar door de bureaucratie. Zonder Zweeds persoonsnummer kom je nergens meer en ons BSN past niet in de computersystemen. Nu hadden we al eens een verzoek ingediend bij Skatteverket, de belastingdienst die ook de verblijfsvergunningen verzorgt, om zo’n onontbeerlijk nummer te krijgen; alle gegevens over inkomen en ziektekostenverzekering ingeleverd en uiteraard onze situatie uitgelegd. Afgewezen. En intussen konden we geen pakje meer ophalen bij de post en was contact met de provider, Telia, bijna onmogelijk. Bonuskaarten voor de winkels waar we onze boodschappen doen, gingen onze neus voorbij. Omdat we geen e-facturen konden krijgen, betaalden we bij de nota’s van de nutsbedrijven elke keer € 5 extra.

Het gekke is dat we bij Skatteverket, maar ook bij de vårdcentral (zeg maar huisartsenpost), bij Ikea, Telia en Åhléns, zelfs bij Handelsbanken een (steeds ander) nepnummer hadden gekregen. Alleen kom je daar verder nergens mee, want het ‘past niet in de computer’. Belasting betalen, dát mochten we wel. Klagen over de WiFi-verbinding dan weer niet, want we waren niet te vinden in het systeem. En omdat de dames bij de balie van de post ons kennen, vulden ze hun eigen persoonsnummer in in de computer.

De enige optie die overbleef om een enigszins geolied bestaan te hebben binnen de Zweedse bureaucratie was ‘emigreren’. Dat besloten we dus deze zomer te doen. Bij de balie van de burgerlijke stand in Lochem wisten ze niet hoe wij ons moesten uitschrijven, dus dat deden we dan voorlopig ook maar niet.

We kwamen op 12 juli op vertoon van onze Nederlandse ID-kaarten Zweden binnen. Op 23 juli togen we naar Skatteverket met wederom al onze bewijslast: we hebben een vast adres, voldoende inkomen en een Nederlandse ziektekostenverzekering. Onze ID-kaarten laten zien en de papieren allemaal keurig ingevuld met hulp van een vrolijke, van oorsprong Afrikaanse baliemedewerker, die ons verzekerde dat het allemaal in orde zou komen, al had het hoofdkantoor het laatste woord.

Een week later al lag er een brief van Skatteverket in de bus: we kregen een officiële verblijfsvergunning. ‘Voor straf’ pas m.i.v. 23 juli, omdat we ons niet binnen een week na aankomst hadden gemeld. En ... we moesten wel minimaal een jaar blijven. Gekoppeld aan de vergunning kwamen onze zo gewenste persoonsnummers mee, die, verbaas je niet, ons hele verdere leven geldig blijven. Tot onze verbazing stonden we ook meteen met naam, toenaam, satellietfoto en nog meer in de Zweedse zoekmachines, zoals Eniro en Hitta.se. Voor de wereldbevolking telden we dubbel, want in Lochem immers niet uitgeschreven.

Binnen een week ook kreeg ik een oproep om een uitstrijkje te laten maken (voor vrouwen tot 65) én kregen we de oproepkaarten voor de verkiezingen van gemeente en regio. De gang van zaken rond de verkiezingen is een verhaal apart. (Onze verbazing erover lijkt trouwens toch enig resultaat te hebben opgeleverd, want in het vervolg zal niet meer voor iedereen zichtbaar zijn welke stembriefjes je pakt.)

Omdat je in het dagelijks leven wel een eind komt met alleen dat persoonsnummer (je kunt het gewoon hardop zeggen in een winkel of invullen bij een internetbestelling; ze zijn er niet zo zuinig op als wij op ons BSN), maar je je bij de post toch moet kunnen legitimeren, besloten we twee maal vierhonderd kronen over te maken naar Skatteverket en een afspraak te maken voor het aanvragen van een Zweedse ID-kaart. 14 augustus konden we terecht. Ergens had ik gelezen dat je je paspoort mee moest nemen, maar volgens Eddie was dat niet nodig en bovendien was het zijne niet meer geldig.

Als je het kantoor binnenkomt, word je verwelkomd door een medewerker die vraagt waar je voor komt. Vervolgens krijg je een volgnummer voor een van de dienstloketten. Toen we aan de beurt waren, achter de kasten in de grote wachtruimte, bleek al gauw dat Nederlanders lang niet zo conflictmijdend zijn als Zweden. We moesten namelijk wél ons paspoort kunnen tonen, anders namen ze onze aanvraag niet in behandeling. De chef moest eraan te pas komen. En ook al haalde ik, natuurlijk ook pissig op Eddie, alle redelijke argumenten uit de kast, het mocht niet baten: terugkomen met minstens één paspoort.

Om het er op te doen lijken dat mijn pas inderdaad uit Lochem opgestuurd moest worden, maakten we voor een week later een nieuwe afspraak. Dat Eddie geen geldig paspoort had, was helemaal geen probleem, want ik mocht schriftelijk getuigen dat hij Elibertus Dorus Hendrik Johannes Oosthof was (en niet z’n broer of een verre vriend). Vanaf dat moment liep het ook gesmeerd: we werden op de foto gezet en gemeten, handtekeningen werden gedigitaliseerd. Maar toen was daar ineens een nieuwe blokkade: Eddies volledige naam paste niet op de kaart. Wat nu? Dikke ordners erbij, hoofdkantoor gebeld, niemand kon blijkbaar antwoord geven. Na een kwartier kwam heel bescheiden de vraag of Johannes wel mocht worden afgekort tot J. Opgelucht verlieten we het gebouw ook al bleef het onzeker of de ‘ID-kort’ op tijd klaar zouden zijn vóór we weer naar Lochem gingen.

Voor de zekerheid verlengden we ons verblijf in augustus daarom met een week, omdat we met die nieuwe kaarten ook nog het een en ander moesten regelen bij de bank, bijvoorbeeld om e-facturen te kunnen krijgen. Het was en bleef gelukkig mooi weer, dus we vonden het niet erg, die extra week ‘vakantie’.

Gelukkig konden we de kaarten een dag of tien later komen ophalen; afspraak was niet nodig, ze lagen toch klaar. En ja, dan heb je (weer) buiten het Zweedse systeem gerekend, want we kwamen binnen terwijl er maar een paar medewerkers rondliepen. De rest, ook de meiden achter de kast, had lunchpauze. De wachtkamer vulde zich allengs met meer mensen, die allemaal moesten wachten totdat de pauze voorbij was. Allemaal immigranten zoals wij, vanuit verscheidene landen en met heel veel verschillende huidskleuren. Het was een genot om er te zitten en te kijken naar de spelende kinderen en de ouders die hun best deden op de computers allerlei in te vullen.

Na een tijdje kwam er een oude Zweedse dame binnen. Ze liep op mij af en vroeg: ‘Zijn hier alleen maar zúlke mensen?’ In mijn onschuld antwoordde ik: ‘Wat bedoelt u?’ ‘Zijn wij de enige witten hier?’ Verbouwereerd als ik was, kon ik alleen maar uitbrengen: ‘Hoezo? We zijn toch allemaal ménsen?’ Ze zette zich dicht naast mij, maar zei verder geen woord meer. Gelukkig. Nu was ik maar eens conflictmijdend.

In november meldden we Skatteverket dat we weer naar Nederland verhuizen zouden. Een tijdje later kwam de officiële bevestiging. Er stond geen boete op vertrek binnen een jaar. En onze persoonsnummers blijven geldig.