‘Ga je daar dan ook wonen?’ Die vraag krijgen we nu al bijna twintig jaar, sinds we in 2000 een huis kochten in Zweden. ‘Nee,’ was steeds het antwoord, ‘we hebben hier een groter netwerk.’ Inmiddels wonen we al die tijd al zo’n vier, vijf maanden per jaar in Rumperyd en hebben we ook daar een aardige vriendenkring opgebouwd. Toch blijft het antwoord negatief, vooral omdat ons netwerk in Lochem ouder en hechter is. Daar momt bij dat, als je ouder wordt, je je tweede taal schijnt te verliezen.
Het werd ons echter langzamerhand duidelijk dat het tijdelijke verblijf in Zweden steeds lastiger werd. Niet vanwege de lieve mensen om ons heen, maar door de bureaucratie. Zonder Zweeds persoonsnummer kom je nergens meer en ons BSN past niet in de computersystemen. Nu hadden we al eens een verzoek ingediend bij Skatteverket, de belastingdienst die ook de verblijfsvergunningen verzorgt, om zo’n onontbeerlijk nummer te krijgen; alle gegevens over inkomen en ziektekostenverzekering ingeleverd en uiteraard onze situatie uitgelegd. Afgewezen. En intussen konden we geen pakje meer ophalen bij de post en was contact met de provider, Telia, bijna onmogelijk. Bonuskaarten voor de winkels waar we onze boodschappen doen, gingen onze neus voorbij. Omdat we geen e-facturen konden krijgen, betaalden we bij de nota’s van de nutsbedrijven elke keer € 5 extra.
Het gekke is dat we bij Skatteverket, maar ook bij de vårdcentral (zeg maar huisartsenpost), bij Ikea, Telia en Åhléns, zelfs bij Handelsbanken een (steeds ander) nepnummer hadden gekregen. Alleen kom je daar verder nergens mee, want het ‘past niet in de computer’. Belasting betalen, dát mochten we wel. Klagen over de WiFi-verbinding dan weer niet, want we waren niet te vinden in het systeem. En omdat de dames bij de balie van de post ons kennen, vulden ze hun eigen persoonsnummer in in de computer.
De enige optie die overbleef om een enigszins geolied bestaan te hebben binnen de Zweedse bureaucratie was ‘emigreren’. Dat besloten we dus deze zomer te doen. Bij de balie van de burgerlijke stand in Lochem wisten ze niet hoe wij ons moesten uitschrijven, dus dat deden we dan voorlopig ook maar niet.
We kwamen op 12 juli op vertoon van onze Nederlandse ID-kaarten Zweden binnen. Op 23 juli togen we naar Skatteverket met wederom al onze bewijslast: we hebben een vast adres, voldoende inkomen en een Nederlandse ziektekostenverzekering. Onze ID-kaarten laten zien en de papieren allemaal keurig ingevuld met hulp van een vrolijke, van oorsprong Afrikaanse baliemedewerker, die ons verzekerde dat het allemaal in orde zou komen, al had het hoofdkantoor het laatste woord.
Een week later al lag er een brief van Skatteverket in de bus: we kregen een officiële verblijfsvergunning. ‘Voor straf’ pas m.i.v. 23 juli, omdat we ons niet binnen een week na aankomst hadden gemeld. En ... we moesten wel minimaal een jaar blijven. Gekoppeld aan de vergunning kwamen onze zo gewenste persoonsnummers mee, die, verbaas je niet, ons hele verdere leven geldig blijven. Tot onze verbazing stonden we ook meteen met naam, toenaam, satellietfoto en nog meer in de Zweedse zoekmachines, zoals Eniro en Hitta.se. Voor de wereldbevolking telden we dubbel, want in Lochem immers niet uitgeschreven.
Binnen een week ook kreeg ik een oproep om een uitstrijkje te laten maken (voor vrouwen tot 65) én kregen we de oproepkaarten voor de verkiezingen van gemeente en regio. De gang van zaken rond de verkiezingen is een verhaal apart. (Onze verbazing erover lijkt trouwens toch enig resultaat te hebben opgeleverd, want in het vervolg zal niet meer voor iedereen zichtbaar zijn welke stembriefjes je pakt.)
Omdat je in het dagelijks leven wel een eind komt met alleen dat persoonsnummer (je kunt het gewoon hardop zeggen in een winkel of invullen bij een internetbestelling; ze zijn er niet zo zuinig op als wij op ons BSN), maar je je bij de post toch moet kunnen legitimeren, besloten we twee maal vierhonderd kronen over te maken naar Skatteverket en een afspraak te maken voor het aanvragen van een Zweedse ID-kaart. 14 augustus konden we terecht. Ergens had ik gelezen dat je je paspoort mee moest nemen, maar volgens Eddie was dat niet nodig en bovendien was het zijne niet meer geldig.
Als je het kantoor binnenkomt, word je verwelkomd door een medewerker die vraagt waar je voor komt. Vervolgens krijg je een volgnummer voor een van de dienstloketten. Toen we aan de beurt waren, achter de kasten in de grote wachtruimte, bleek al gauw dat Nederlanders lang niet zo conflictmijdend zijn als Zweden. We moesten namelijk wél ons paspoort kunnen tonen, anders namen ze onze aanvraag niet in behandeling. De chef moest eraan te pas komen. En ook al haalde ik, natuurlijk ook pissig op Eddie, alle redelijke argumenten uit de kast, het mocht niet baten: terugkomen met minstens één paspoort.
Om het er op te doen lijken dat mijn pas inderdaad uit Lochem opgestuurd moest worden, maakten we voor een week later een nieuwe afspraak. Dat Eddie geen geldig paspoort had, was helemaal geen probleem, want ik mocht schriftelijk getuigen dat hij Elibertus Dorus Hendrik Johannes Oosthof was (en niet z’n broer of een verre vriend). Vanaf dat moment liep het ook gesmeerd: we werden op de foto gezet en gemeten, handtekeningen werden gedigitaliseerd. Maar toen was daar ineens een nieuwe blokkade: Eddies volledige naam paste niet op de kaart. Wat nu? Dikke ordners erbij, hoofdkantoor gebeld, niemand kon blijkbaar antwoord geven. Na een kwartier kwam heel bescheiden de vraag of Johannes wel mocht worden afgekort tot J. Opgelucht verlieten we het gebouw ook al bleef het onzeker of de ‘ID-kort’ op tijd klaar zouden zijn vóór we weer naar Lochem gingen.
Voor de zekerheid verlengden we ons verblijf in augustus daarom met een week, omdat we met die nieuwe kaarten ook nog het een en ander moesten regelen bij de bank, bijvoorbeeld om e-facturen te kunnen krijgen. Het was en bleef gelukkig mooi weer, dus we vonden het niet erg, die extra week ‘vakantie’.
Gelukkig konden we de kaarten een dag of tien later komen ophalen; afspraak was niet nodig, ze lagen toch klaar. En ja, dan heb je (weer) buiten het Zweedse systeem gerekend, want we kwamen binnen terwijl er maar een paar medewerkers rondliepen. De rest, ook de meiden achter de kast, had lunchpauze. De wachtkamer vulde zich allengs met meer mensen, die allemaal moesten wachten totdat de pauze voorbij was. Allemaal immigranten zoals wij, vanuit verscheidene landen en met heel veel verschillende huidskleuren. Het was een genot om er te zitten en te kijken naar de spelende kinderen en de ouders die hun best deden op de computers allerlei in te vullen.
Na een tijdje kwam er een oude Zweedse dame binnen. Ze liep op mij af en vroeg: ‘Zijn hier alleen maar zúlke mensen?’ In mijn onschuld antwoordde ik: ‘Wat bedoelt u?’ ‘Zijn wij de enige witten hier?’ Verbouwereerd als ik was, kon ik alleen maar uitbrengen: ‘Hoezo? We zijn toch allemaal ménsen?’ Ze zette zich dicht naast mij, maar zei verder geen woord meer. Gelukkig. Nu was ik maar eens conflictmijdend.
In november meldden we Skatteverket dat we weer naar Nederland verhuizen zouden. Een tijdje later kwam de officiële bevestiging. Er stond geen boete op vertrek binnen een jaar. En onze persoonsnummers blijven geldig.