Op 18 juni een dagje uit naar een expositie van Duitse expressionisten in Singer Laren. We lopen rond en genieten van de verrassende kleuren en zeker ook van de tekeningen van Max Kirchner die in simpele lijnen een vaak pijnlijk tijdsbeeld schetst. Piet Oudolf heeft vorig jaar de tuin aangelegd en daarom zijn er ook veel schilderijen van bloemen uit de eigen collectie te zien.
In de grote zaal sta ik naast een paar dames die mijn mening vragen: die enorme lijst past toch helemaal niet bij dat ijle beeld?
We raken in gesprek en hoe het ook komt, binnen de kortste keren spreken we intensief over roofkunst, de zusjes Brillenslijper, onderduiken, het verschil tussen redders en collaborateurs, terugkomen in een leeg huis, maar zeker ook over genieten van kunst. Ook op hen hebben juist de tekeningen van Max Beckman de meeste indruk gemaakt.
De ene dame zegt dat ze geregeld even langs gaat om te kijken, want ze ‘woont dichtbij’.
Dat geldt niet voor mij, want ik woon ‘in de Achterhoek’. ‘Waar?’ vraagt de ander. In Lochem dus; zij komt oorspronkelijk uit Winterswijk. Nu woont ze in Jeruzalem. ‘Ken je dan de familie Hoek?’ Uiteraard, ik heb als jong meisje nog eens een zomer bij hen gewerkt en vrijdagavond meegevierd. Hun kinderen werden in die tijd zeer religieus. Rita zat bij mij op school en ik leende platen met chassidische muziek van haar. ‘Ja,’ zegt ze, ‘klopt, maar ze is nu minder religieus, hoor. Haar man is bij haar weggelopen.’ Ik laat het even bezinken.
‘En Moora dan, ken je die ook?’ Uiteraard, hij was onze buurman en later directeur van mijn middelbare school. Er is nu zelfs een Mooralaan in Lochem. ‘Ik heb ooit samen met hun dochter Joan een beurs gehad voor een jaar in Amerika,’ zegt ze. Ik vertel wat ik nog weet over mevrouw Moora. Ze vraagt me de groeten te doen.
We nemen afscheid en ze bedanken even later Eddie, omdat ze mij even mochten lenen.
In de grote zaal sta ik naast een paar dames die mijn mening vragen: die enorme lijst past toch helemaal niet bij dat ijle beeld?
De ene dame zegt dat ze geregeld even langs gaat om te kijken, want ze ‘woont dichtbij’.
Dat geldt niet voor mij, want ik woon ‘in de Achterhoek’. ‘Waar?’ vraagt de ander. In Lochem dus; zij komt oorspronkelijk uit Winterswijk. Nu woont ze in Jeruzalem. ‘Ken je dan de familie Hoek?’ Uiteraard, ik heb als jong meisje nog eens een zomer bij hen gewerkt en vrijdagavond meegevierd. Hun kinderen werden in die tijd zeer religieus. Rita zat bij mij op school en ik leende platen met chassidische muziek van haar. ‘Ja,’ zegt ze, ‘klopt, maar ze is nu minder religieus, hoor. Haar man is bij haar weggelopen.’ Ik laat het even bezinken.
‘En Moora dan, ken je die ook?’ Uiteraard, hij was onze buurman en later directeur van mijn middelbare school. Er is nu zelfs een Mooralaan in Lochem. ‘Ik heb ooit samen met hun dochter Joan een beurs gehad voor een jaar in Amerika,’ zegt ze. Ik vertel wat ik nog weet over mevrouw Moora. Ze vraagt me de groeten te doen.
We nemen afscheid en ze bedanken even later Eddie, omdat ze mij even mochten lenen.