vrijdag 28 februari 2020

Co-incident 24


Så som i himmelen, een van de mooiste films die ik ooit heb gezien. Trouwens ook een succes in Nederland als As it is in heaven. En nu is er een musical van gemaakt met nota bene Malena Ernman in een van de hoofdrollen. Zij zingt het schitterende Gabriellas sång.* Malena is de moeder van Greta Thunberg en een wereldberoemde operazangeres. Ik volg haar al jaren, ook omdat ze zich actief inzet voor een betere wereld.

Eind vorig jaar bedacht ik ineens: als we nu in februari, als we in Rumperyd zijn, proberen kaartjes te bemachtigen. Misschien hebben Joost en Kim ook zin om mee te gaan en dan maken we er een gezamenlijk weekend van. Inderdaad: ze vinden het een prima idee en zo boeken we het weekend van mijn verjaardag een hotel en kopen we kaartjes voor de matinee op zondag de 23e.

Via Hötorget, met een grote loppis, komen we in Oscarsteatern, een prachtig oud theater. Theater zoals het moet zijn. De voorstelling is ongelooflijk mooi. Het is denk ik een van de zeer zeldzame concerten in mijn leven waarbij ik bijna drie uur ademloos heb zitten kijken en luisteren. Zonder aan iets anders te denken.

Na vele open doekjes gaan we nog even zitten, omdat het zo druk is bij de garderobe. Als de meeste mensen weg zijn, gaan we onze jassen halen. Ineens hoor ik iemand roepen: ‘Nej, men Rikie!’ En daar staat Marianne, onze goede vriendin (Eddies eerste echte) uit Åkersberga/Gotland. We staan sprakeloos en kunnen alleen maar steeds weer elkaar beetpakken. Ze zegt nog wel: ‘Ik heb je net een verjaardagskaart gestuurd.’

Een paar dagen later geeft de buurman door welke post er is gekomen in Lochem. Een kaart van Cenneth en Marianne: ‘Hopelijk zien we elkaar snel.’

*) Hierover zit nog een co-incident in de pen.


zaterdag 1 februari 2020

Co-incident 23


Poëzieavond 2020, je denkt alles toch wel zo’n beetje onder controle te hebben. Bundeltje samengesteld en vormgegeven. Voorlezers in doordachte volgorde geplaatst. Kennisgemaakt met de musicus die tussen de gedichten door zal improviseren. Lichtknopjes uitgeprobeerd, verwarming gecontroleerd, inleiding goed voorbereid.

De eerste lezer, Erik, vertelt z’n verhaal en leest dan één gedicht in plaats van de drie die hij ingeleverd heeft. Verwarring, maar goed, het is zijn keuze en die gaat voor. Hopelijk nemen de anderen dan wat meer tijd (zoals zo vaak gebeurt ...), anders staan we om half tien al weer buiten, schiet het door mijn regiehoofd.

Gelukkig, Riannes verhaal met als extra de gedichtjes van haar heel jong gestorven broertje, duurt langer. Ze heeft het publiek in haar ban en ontroert. Laat het vandaag precies vijftig jaar geleden zijn dat hij, tijdens de eerste sneeuw van die winter, werd begraven.
Bennie Waanders speelt een prachtige improvisatie waarin je behalve de sneeuwvlokken ook dissonanten hoort.

Dan Rens met haar persoonlijke verhaal en onthulling van haar leesmethodes, waardoor als het ware spontaan gedichten ontstaan. En Maran en haar keuze van gedichten die elke dag ‘uit de computer’ komen.

Na de pauze start Jeroen met een gedicht van Anon, het pseudoniem waarachter zijn vader schuilgaat. Dan vertelt hij over Bert de Haan, uit wiens gedicht de regel op het affiche komt (Dwalen door een zelfverzonnen wereld). Terwijl hij zijn kennismaking met de kortgeleden overleden Bert beschrijft, zie ik Bennie, de musicus, letterlijk van kleur verschieten en ontroerd raken. Intussen sluit Jeroen zijn verhaal af met een paar eigen gedichten en wat die voor hem en anderen hebben betekend.

Ik móet wat doen met de reactie van Bennie (die het publiek niet kon zien) en benoem die. Dan blijkt dat hij erg goed met Bert de Haan bevriend was en dat hij juist vanmiddag in de Arkezaal in Enschede een ode aan hem heeft gebracht. Ik krijg het er letterlijk koud van, en ik niet alleen. Nu even niet, maar straks na de laatste lezer zal Bennie nog wat spelen, met Bert in gedachten.

Ten slotte Erna, zenuwachtig maar helemaal zichzelf. Ze leest als herinnering aan haar ouders Kopland en dan een gedicht van haar zelf. Ze sluit af met Cees Buddingh’ en vertelt dat ze net ontdekt heeft dat ze het boekje waarin dat staat, ooit heeft gekregen van Erik, onze eerste lezer van vanavond ...

Als Bennie met zijn muzikale impressie afsluit, zijn er vanavond zeker drie cirkels rond. Mijn laatste Poëzieavond had niet bijzonderder kunnen zijn.

vrijdag 16 augustus 2019

Co-incident 22

Op 18 juni een dagje uit naar een expositie van Duitse expressionisten in Singer Laren. We lopen rond en genieten van de verrassende kleuren en zeker ook van de tekeningen van Max Kirchner die in simpele lijnen een vaak pijnlijk tijdsbeeld schetst. Piet Oudolf heeft vorig jaar de tuin aangelegd en daarom zijn er ook veel schilderijen van bloemen uit de eigen collectie te zien.
In de grote zaal sta ik naast een paar dames die mijn mening vragen: die enorme lijst past toch helemaal niet bij dat ijle beeld?
We raken in gesprek en hoe het ook komt, binnen de kortste keren spreken we intensief over roofkunst, de zusjes Brillenslijper, onderduiken, het verschil tussen redders en collaborateurs, terugkomen in een leeg huis, maar zeker ook over genieten van kunst. Ook op hen hebben juist de tekeningen van Max Beckman de meeste indruk gemaakt.
De ene dame zegt dat ze geregeld even langs gaat om te kijken, want ze ‘woont dichtbij’.
Dat geldt niet voor mij, want ik woon ‘in de Achterhoek’. ‘Waar?’ vraagt de ander. In Lochem dus; zij komt oorspronkelijk uit Winterswijk. Nu woont ze in Jeruzalem. ‘Ken je dan de familie Hoek?’ Uiteraard, ik heb als jong meisje nog eens een zomer bij hen gewerkt en vrijdagavond meegevierd. Hun kinderen werden in die tijd zeer religieus. Rita zat bij mij op school en ik leende platen met chassidische muziek van haar. ‘Ja,’ zegt ze, ‘klopt, maar ze is nu minder religieus, hoor. Haar man is bij haar weggelopen.’ Ik laat het even bezinken.
‘En Moora dan, ken je die ook?’ Uiteraard, hij was onze buurman en later directeur van mijn middelbare school. Er is nu zelfs een Mooralaan in Lochem. ‘Ik heb ooit samen met hun dochter Joan een beurs gehad voor een jaar in Amerika,’ zegt ze. Ik vertel wat ik nog weet over mevrouw Moora. Ze vraagt me de groeten te doen.
We nemen afscheid en ze bedanken even later Eddie, omdat ze mij even mochten lenen.

zondag 10 februari 2019

De brandendhete zomer van 2018

De zomer van 2018 bevestigde wat we altijd al zeiden: het is prachtig in Zweden en het kan er net zo warm zijn als in Nederland. Veel mensen denken immers dat we daar constant in de kou zitten. Maar ook bevestigde diezelfde zomer een aantal vooroordelen over de culturele verschillen tussen beide landen. Als je daarover vertelt, willen mensen voorbeelden ...

In mei kregen we een brochure in de bus, ‘Om krisen eller kriget kommer’ (Als er crisis of oorlog komt). Daarin wordt uitvoerig uit de doeken gedaan wat je in die gevallen moet doen en welke voorraden je moet aanleggen. Het deed ons denken aan de aanwijzingen van de overheid die we in de jaren ‘60 in Nederland in de bus kregen, maar vooral ook aan de dikke Zweedse telefoonboeken in de jaren ‘90. Daarin was een hele bladzij gewijd aan wat je moest doen als de Russen kwamen. Eén belangrijk advies is ons vooral bijgebleven: kopspijkertjes strooien op de weg.

Het woord ’skogsbränder’ komt in de nieuwe brochure één keer voor. Belangrijker crises zijn overstromingen en stroomuitval door stormen. En natuurlijk vijandige invallen, m.n. vanuit het oosten.

Net als in 2014 woedden er in 2018 enorme branden in de bossen die zo’n 60% van het land bedekken. Het begon nu in juli en wij volgden het nieuws erover op de voet, omdat we ‘algeheel door bos omgeven’ zijn hier in Småland, maar ook omdat we eerder de gevolgen van zulke branden hadden gezien. De overheid vaardigde meteen allerlei waarschuwingen en verboden uit. Het ergst bleek toch wel het ‘grillförbud’: een uiteindelijk algeheel bbq-verbod, ook op eigen erf. Men leed eronder, getuige de vele berichten in de krant, en zondigde, wat weer boetes tot gevolg had. Verder mocht er niet meer met machines in de bossen worden gewerkt.

Intussen werden dorpen geëvacueerd en meldden vele honderden vrijwilligers zich aan om de brandweerlieden te helpen de gigantische branden, boven- en ondergronds, te bestrijden. Zo waren er mensen die dag in dag uit sleepten met de zware brandslangen; boeren reden met watertanks af en aan. Heel veel mensen zorgden dat al die mensen die tegen de vlammen vochten te eten en te drinken kregen: ze zamelden voedsel en flesjes water in en smeerden tienduizenden boterhammen en kookten grote pannen met stevige kost.

Onze waardering voor deze inzet steeg met elke nieuwsuitzending die we zagen. Tegelijkertijd verbaasden we ons echter ook steeds meer. Zo werkten bijvoorbeeld de bosarbeiders bij ons achter gewoon door met hun vonken verspreidende machines (metaal op steen). Doodeng, want je hoort ze steeds en je ziet intussen de droogte toenemen. Als we er in de buurt naar vroegen, bleek de conflictmijding: we kregen niet echt antwoord.

Net als in 2014 zat Zweden weer dagen te wachten op blusvliegtuigen, die uiteindelijk uit Europa (o.a. Italië, Frankrijk) kwamen. Als we ons afvroegen waarom het leger niet kwam helpen, kwamen er antwoorden als: ‘Een gemeente is autonoom in onze democratie en als die er niet om vraagt ...’

Ook hoorden we dat de legerhelikopters niet voorzien waren van haken waar de watercontainers aan konden hangen. Intussen werden 39 Poolse brandweerwagens met hun bemanning langs de hele E4 door de bevolking ingehaald alsof het bevrijders betrof. Uit Duitsland kwamen heel veel brandweerlieden en een jonge kerel die een groot deel van de inzet coördineerde en daarvan wekenlang verslag deed in het journaal, groeide (terecht) uit als een nationale held.

Na een paar weken kwam toch het leger in actie. Meest spectaculair waren wel de bommen die ze vanuit straaljagers gooiden boven een militair oefenterrein dat al lang brandde en niet te blussen viel. Er lag namelijk zoveel munitie dat niemand het terrein in kon. Doordat zo’n bom de zuurstof als het ware wegzuigt, gaat de brand uit. Ook waren er ineens helikopters die wel haken hadden, zowel van het leger als van particuliere bedrijven, en werden ze ook bij ons in de buurt gestationeerd. Dat bleek trouwens geregeld nodig en nuttig, want doordat ze snel ter plaatse waren, konden ze menige brand snel bestrijden.

Intussen kregen al die brandweerlieden en vrijwilligers geleidelijk aan greep op het vuur en ook de langverwachte regenbuien deden goede diensten. De buitenlandse helpers werden uitgezwaaid vanaf viaducten, in dorpen en langs de snelweg. De bewondering en de dank van de bevolking voor al deze helden was heel groot.

Toen het eindelijk ging regenen en toen de Riksdag weer aan het werk ging, kwamen de evaluaties op gang en werden ook daar vragen gesteld, vooral over de inzet van het leger. En toen ook begon bij ons de verbazing om te slaan in verontwaardiging: niet alleen die haken ontbraken, maar eerdere inzet was niet mogelijk geweest, omdat de soldaten vakantie hadden.

Nu waren we al wel wat gewend: ziekenhuizen die in de zomermaanden kampen met enorme personeelstekorten, horecagelegenheden die gesloten zijn, narcotica die dan in grotere hoeveelheden het land binnenkomt. Of een keer met Pasen de Russische straaljagers boven Zweeds territorium die weggestuurd werden door NAVO-vliegtuigen vanuit de Baltische staten. Allemaal omdat de Zweden in de zomer recht hebben op drie weken aaneengesloten vakantie en met Pasen vrij zijn.

Grote vraag blijft: hoe moet dat dan na die brochure? Als de oorlog komt in de zomervakantie? Gelukkig hebben wij dan een radio op batterijen en een kast met voedsel, dat wel ...

We waren toch al van plan om weer naar Nederland te emigreren, maar onze beslissing werd nog eens versterkt door het nieuws dat de belastingdienst (Skatteverket, dezelfde die ons vergunning verleende om in Zweden te wonen) de vrijwilligers die zich op voortreffelijke wijze hadden ingezet om mensen en bossen te redden, een aanslag zou sturen: voor het eten en het logies (in tentjes) dat ze gedurende die hete zomerweken hadden genoten.

In januari 2019 zond het Zweedse ‘Zembla’, ‘Uppdrag Granskning’ de resultaten uit van een grootscheeps onderzoek. Het laatste woord is er nog niet over gezegd. De regering kon er trouwens niet over vallen, want die was er (nog) niet ...

Onze emigratie

‘Ga je daar dan ook wonen?’ Die vraag krijgen we nu al bijna twintig jaar, sinds we in 2000 een huis kochten in Zweden. ‘Nee,’ was steeds het antwoord, ‘we hebben hier een groter netwerk.’ Inmiddels wonen we al die tijd al zo’n vier, vijf maanden per jaar in Rumperyd en hebben we ook daar een aardige vriendenkring opgebouwd. Toch blijft het antwoord negatief, vooral omdat ons netwerk in Lochem ouder en hechter is. Daar momt bij dat, als je ouder wordt, je je tweede taal schijnt te verliezen.

Het werd ons echter langzamerhand duidelijk dat het tijdelijke verblijf in Zweden steeds lastiger werd. Niet vanwege de lieve mensen om ons heen, maar door de bureaucratie. Zonder Zweeds persoonsnummer kom je nergens meer en ons BSN past niet in de computersystemen. Nu hadden we al eens een verzoek ingediend bij Skatteverket, de belastingdienst die ook de verblijfsvergunningen verzorgt, om zo’n onontbeerlijk nummer te krijgen; alle gegevens over inkomen en ziektekostenverzekering ingeleverd en uiteraard onze situatie uitgelegd. Afgewezen. En intussen konden we geen pakje meer ophalen bij de post en was contact met de provider, Telia, bijna onmogelijk. Bonuskaarten voor de winkels waar we onze boodschappen doen, gingen onze neus voorbij. Omdat we geen e-facturen konden krijgen, betaalden we bij de nota’s van de nutsbedrijven elke keer € 5 extra.

Het gekke is dat we bij Skatteverket, maar ook bij de vårdcentral (zeg maar huisartsenpost), bij Ikea, Telia en Åhléns, zelfs bij Handelsbanken een (steeds ander) nepnummer hadden gekregen. Alleen kom je daar verder nergens mee, want het ‘past niet in de computer’. Belasting betalen, dát mochten we wel. Klagen over de WiFi-verbinding dan weer niet, want we waren niet te vinden in het systeem. En omdat de dames bij de balie van de post ons kennen, vulden ze hun eigen persoonsnummer in in de computer.

De enige optie die overbleef om een enigszins geolied bestaan te hebben binnen de Zweedse bureaucratie was ‘emigreren’. Dat besloten we dus deze zomer te doen. Bij de balie van de burgerlijke stand in Lochem wisten ze niet hoe wij ons moesten uitschrijven, dus dat deden we dan voorlopig ook maar niet.

We kwamen op 12 juli op vertoon van onze Nederlandse ID-kaarten Zweden binnen. Op 23 juli togen we naar Skatteverket met wederom al onze bewijslast: we hebben een vast adres, voldoende inkomen en een Nederlandse ziektekostenverzekering. Onze ID-kaarten laten zien en de papieren allemaal keurig ingevuld met hulp van een vrolijke, van oorsprong Afrikaanse baliemedewerker, die ons verzekerde dat het allemaal in orde zou komen, al had het hoofdkantoor het laatste woord.

Een week later al lag er een brief van Skatteverket in de bus: we kregen een officiële verblijfsvergunning. ‘Voor straf’ pas m.i.v. 23 juli, omdat we ons niet binnen een week na aankomst hadden gemeld. En ... we moesten wel minimaal een jaar blijven. Gekoppeld aan de vergunning kwamen onze zo gewenste persoonsnummers mee, die, verbaas je niet, ons hele verdere leven geldig blijven. Tot onze verbazing stonden we ook meteen met naam, toenaam, satellietfoto en nog meer in de Zweedse zoekmachines, zoals Eniro en Hitta.se. Voor de wereldbevolking telden we dubbel, want in Lochem immers niet uitgeschreven.

Binnen een week ook kreeg ik een oproep om een uitstrijkje te laten maken (voor vrouwen tot 65) én kregen we de oproepkaarten voor de verkiezingen van gemeente en regio. De gang van zaken rond de verkiezingen is een verhaal apart. (Onze verbazing erover lijkt trouwens toch enig resultaat te hebben opgeleverd, want in het vervolg zal niet meer voor iedereen zichtbaar zijn welke stembriefjes je pakt.)

Omdat je in het dagelijks leven wel een eind komt met alleen dat persoonsnummer (je kunt het gewoon hardop zeggen in een winkel of invullen bij een internetbestelling; ze zijn er niet zo zuinig op als wij op ons BSN), maar je je bij de post toch moet kunnen legitimeren, besloten we twee maal vierhonderd kronen over te maken naar Skatteverket en een afspraak te maken voor het aanvragen van een Zweedse ID-kaart. 14 augustus konden we terecht. Ergens had ik gelezen dat je je paspoort mee moest nemen, maar volgens Eddie was dat niet nodig en bovendien was het zijne niet meer geldig.

Als je het kantoor binnenkomt, word je verwelkomd door een medewerker die vraagt waar je voor komt. Vervolgens krijg je een volgnummer voor een van de dienstloketten. Toen we aan de beurt waren, achter de kasten in de grote wachtruimte, bleek al gauw dat Nederlanders lang niet zo conflictmijdend zijn als Zweden. We moesten namelijk wél ons paspoort kunnen tonen, anders namen ze onze aanvraag niet in behandeling. De chef moest eraan te pas komen. En ook al haalde ik, natuurlijk ook pissig op Eddie, alle redelijke argumenten uit de kast, het mocht niet baten: terugkomen met minstens één paspoort.

Om het er op te doen lijken dat mijn pas inderdaad uit Lochem opgestuurd moest worden, maakten we voor een week later een nieuwe afspraak. Dat Eddie geen geldig paspoort had, was helemaal geen probleem, want ik mocht schriftelijk getuigen dat hij Elibertus Dorus Hendrik Johannes Oosthof was (en niet z’n broer of een verre vriend). Vanaf dat moment liep het ook gesmeerd: we werden op de foto gezet en gemeten, handtekeningen werden gedigitaliseerd. Maar toen was daar ineens een nieuwe blokkade: Eddies volledige naam paste niet op de kaart. Wat nu? Dikke ordners erbij, hoofdkantoor gebeld, niemand kon blijkbaar antwoord geven. Na een kwartier kwam heel bescheiden de vraag of Johannes wel mocht worden afgekort tot J. Opgelucht verlieten we het gebouw ook al bleef het onzeker of de ‘ID-kort’ op tijd klaar zouden zijn vóór we weer naar Lochem gingen.

Voor de zekerheid verlengden we ons verblijf in augustus daarom met een week, omdat we met die nieuwe kaarten ook nog het een en ander moesten regelen bij de bank, bijvoorbeeld om e-facturen te kunnen krijgen. Het was en bleef gelukkig mooi weer, dus we vonden het niet erg, die extra week ‘vakantie’.

Gelukkig konden we de kaarten een dag of tien later komen ophalen; afspraak was niet nodig, ze lagen toch klaar. En ja, dan heb je (weer) buiten het Zweedse systeem gerekend, want we kwamen binnen terwijl er maar een paar medewerkers rondliepen. De rest, ook de meiden achter de kast, had lunchpauze. De wachtkamer vulde zich allengs met meer mensen, die allemaal moesten wachten totdat de pauze voorbij was. Allemaal immigranten zoals wij, vanuit verscheidene landen en met heel veel verschillende huidskleuren. Het was een genot om er te zitten en te kijken naar de spelende kinderen en de ouders die hun best deden op de computers allerlei in te vullen.

Na een tijdje kwam er een oude Zweedse dame binnen. Ze liep op mij af en vroeg: ‘Zijn hier alleen maar zúlke mensen?’ In mijn onschuld antwoordde ik: ‘Wat bedoelt u?’ ‘Zijn wij de enige witten hier?’ Verbouwereerd als ik was, kon ik alleen maar uitbrengen: ‘Hoezo? We zijn toch allemaal ménsen?’ Ze zette zich dicht naast mij, maar zei verder geen woord meer. Gelukkig. Nu was ik maar eens conflictmijdend.

In november meldden we Skatteverket dat we weer naar Nederland verhuizen zouden. Een tijdje later kwam de officiële bevestiging. Er stond geen boete op vertrek binnen een jaar. En onze persoonsnummers blijven geldig.

vrijdag 1 juni 2018

Co-incident 21


Tot haar dood in 2010 woonde mijn moeder in Huize St. Jozef, een verzorgingshuis dat oorspronkelijk werd gerund door nonnen. Deze vrouwen woonden nog op de zolder van het gebouw, maar hadden officieel geen taak meer. Wel hielden ze de bewoners gezelschap en deden daarmee veel goeds. Er woonde ook nog een gepensioneerde pastoor, niet op de zolder, gewoon in een kamer. Ik ging nog wel eens naar hem toe voor een praatje. Hij wist veel, was op veel plaatsen in de wereld geweest en had belangstelling voor alles. We konden het goed samen vinden.
De zusters werden tegen hun zin door hun convent ‘teruggeroepen’ naar Denekamp, ‘want dat was goedkoper’, zei zuster Materna spijtig. Na de dood van mijn moeder werden alle bewoners, inclusief meneer pastoor, overgeplaatst naar een ander verzorgingshuis in Lochem.

Vanochtend moest ik naar de kno-arts en toen ik de polikliniek uitliep, kwam ik bij de deur twee oudere mannen tegen. Ik herkende de pastoor, liep terug en sprak hem aan. Het was een leuk weerzien. Hij vergezelde de man naast hem, in wie ik een Voortman meende te herkennen. We hadden het erover hoe we onze tijd vulden. Toen ik vertelde dat we vaak in Zweden waren, zei ‘Voortman’: “Mijn zoon heeft ook een huis in Zweden!” Dus concludeerde ik dat hij de vader moest zijn van Hans Greutink. “Want ik zie aan je dat je een broer bent van Jan Voortman.” Nog had ik de kronkel niet in de gaten. “Nee,” zegt hij, “ik ben getrouwd met de oudste Voortmandochter.” “Dan zijn jullie al zo lang bij elkaar, dat je op elkaar bent gaan lijken.” Meneer pastoor vond dat hij zijn DNA maar eens moest laten testen, want ook generaties geleden ...
De naam Hans Greutink ken ik pas sinds een maand. Zijn neef Christian, de zoon van Jan, was met vrouw en kinderen bij ons te gast in Zweden. Ze waren op weg naar het huis van hun neef in Ekshärad.

vrijdag 4 mei 2018

Co-incident 20


Faalangstreductietraining, er zijn diverse methodes voor. In het verleden heb ik veel leerlingen proberen te helpen met de 5G-strategie. Bij een Gebeurtenis horen Gedachten, Gevoelens, Gedrag en een Gevolg. Dus bij een toets kun je denken: ‘Ik kan het niet’.  Je krijgt een rotgevoel, legt het hoofd in je schoot en haalt een onvoldoende. Kun je bij de eerste gedachte zeggen: ‘Stop, klopt dat wel?’ dan valt het tij te keren.
Maandagmiddag, ik geef getalenteerde leerlingen van de Propschool Zweedse les. Ze hebben een toets. Afgezien van het feit dat ze niet gewend zijn om te leren, blijkt ook dat ze heel snel zeggen: ‘Ik kan het niet’, terwijl we toch al heel wat lessen hebben geoefend. Dus leg ik ze uit hoe het werkt, faalangst. Ze herkennen het. En we gaan over tot de orde van de dag.
Enkele weken later zit Mats (10) bij het voortgangsgesprek van zijn ouders met leerkracht en begeleiders. Als ze hem vragen wat hem de laatste tijd heeft geholpen, zegt hij: ‘De methode Rikie. Ik heb het uitgetest en het klopt.’ Juist op dat moment gaat zijn moeders telefoon; uiteraard kan ze niet opnemen. Een half uur later belt ze me terug ....
Mijn leraarshart maakt een huppeltje.