Iedere werkdag krijg ik per mail een gedicht toegestuurd. 2 april 2014 is dat ‘De blauwe stoel’ van J.B. Charles. Vaak spreekt de keus mij niet aan, maar deze keer lees ik het gedicht zelfs twee keer. De manier waarop woorden hier beelden tekenen, past bij mijn talige denken.
De volgende dag houdt Maria Barnas de Stadhuislezing van Dag Lochem: ‘De vlag op de maan is wit, een poging om aan de hand van gedichten en filmfragmenten te laten zien hoe beeld en taal zich in mijn werk tot elkaar verhouden’. Ik ben geboeid, maar snap ook veel niet van wat zij vertelt en laat zien. Alleen dat ene gedicht, van J.B. Charles: ‘De blauwe stoel’, dat dringt door.
Ik schreef een huis, ik schreef de vloeren
van rode baksteen maar met witte voegen.
Ik schreef toen planken aan elkander tot wanden.
Ook heb ik niet vergeten een venster
er in te schrijven met vier boerenruiten.
Een ogenblik keek ik voldaan naar buiten.
Wat ik toen zag dat was een dijk achter de weiden.
En had het daarbij nu maar kunnen blijven!
Maar die naar buiten kijkt is al ten halve gegaan:
wat zou ik zien achter de dijk om op te schrijven?
Het was de zee, jawel, maar laat ik nou hebben vergeten
om voor terug in 't huis een deur te schrijven.
Een venster laat wel iemand uit, maar niet er in en
nu kijk ik eenzaam door het raam naar binnen.
Gelukkig, denk ik, kan mij niet worden verweten
dat in mijn haast zonet ik heb vergeten
die blauwe armstoel op de rode vloer te schrijven.
Ach, mocht ik nu maar eenmaal even
mijn rug genoeglijk in zijn leuning wrijven!
Maar ik zal niet gemakkelijk toegang krijgen
tot 't huis dat ik toch eigenhandig heb geschreven.
Voor Wim S.
J.B. Charles (1910-1983)