vrijdag 23 januari 2015

Co-incident 15


Iedere werkdag krijg ik per mail een gedicht toegestuurd. 2 april 2014 is dat ‘De blauwe stoel’ van J.B. Charles. Vaak spreekt de keus mij niet aan, maar deze keer lees ik het gedicht zelfs twee keer. De manier waarop woorden hier beelden tekenen, past bij mijn talige denken.
De volgende dag houdt Maria Barnas de Stadhuislezing van Dag Lochem: ‘De vlag op de maan is wit, een poging om aan de hand van gedichten en filmfragmenten te laten zien hoe beeld en taal zich in mijn werk tot elkaar verhouden’. Ik ben geboeid, maar snap ook veel niet van wat zij vertelt en laat zien. Alleen dat ene gedicht, van J.B. Charles: ‘De blauwe stoel’, dat dringt door.

De blauwe stoel

Ik schreef een huis, ik schreef de vloeren
van rode baksteen maar met witte voegen.
Ik schreef toen planken aan elkander tot wanden.

Ook heb ik niet vergeten een venster
er in te schrijven met vier boerenruiten.
Een ogenblik keek ik voldaan naar buiten.

Wat ik toen zag dat was een dijk achter de weiden.
En had het daarbij nu maar kunnen blijven!
Maar die naar buiten kijkt is al ten halve gegaan:
wat zou ik zien achter de dijk om op te schrijven?

Het was de zee, jawel, maar laat ik nou hebben vergeten
om voor terug in 't huis een deur te schrijven.
Een venster laat wel iemand uit, maar niet er in en
nu kijk ik eenzaam door het raam naar binnen.

Gelukkig, denk ik, kan mij niet worden verweten
dat in mijn haast zonet ik heb vergeten
die blauwe armstoel op de rode vloer te schrijven.

Ach, mocht ik nu maar eenmaal even
mijn rug genoeglijk in zijn leuning wrijven!
Maar ik zal niet gemakkelijk toegang krijgen
tot 't huis dat ik toch eigenhandig heb geschreven.

Voor Wim S.

J.B. Charles (1910-1983)

Co-incident 14


Het was zomer 1972. Vier weken duurde onze verkenningstocht door Noorwegen en nu waren we op weg naar huis, Eddie, Hans en ik, in ons rode VW-busje met paarse bumpers en paarse gordijntjes. Veel gezien, veel beleefd. 

Aan de Zweedse kant van de grens bij Strömstad barstte het van de kraampjes met porno-artikelen. Een eindje verderop stond een eenzame lifter. Hij zag er wel betrouwbaar uit: van onze leeftijd, zelfde soort kleding, grote rugzak. We besloten om hem mee te nemen; hoe vaak hadden we zelf niet zo met de duim omhoog gestaan?

Hij bleek een ‘Fältis’ te zijn: lid van Fältbiologerna, de Zweedse variant van de NJN, de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie, waarvan we zelf lid waren. Hij had wel eens NJN-kampen meegemaakt, net als wij op Schiermonnikoog. Niet dezelfde, wel in hetzelfde jaar. En dus kende hij ook dezelfde mensen als wij, zoals Dieuwke de Heer, een naam die je bijblijft.

Nu was hij onderweg naar een vriend die in het zomerhuis van zijn ouders bivakkeerde in Fiskebäckskil; we oefenden lang op de uitspraak. Hij nodigde ons uit om met hem mee te gaan en bij hen te overnachten. Dat lieten we ons geen twee keer zeggen. In het souterrain van een groot huis aten de beide jongens broodjes met (aan de buitenkant!) onze hagelslag en wij proefden hun kanelbullar. Daarna lieten ze ons het lichten van de zee zien. ‘Mareld’, zeevuur. Een indrukwekkende ervaring.

Voor we de volgende dag verder reden naar huis namen ze ons nog mee naar het biologisch station. 2010: 38 jaar na dato zijn we teruggegaan. We vonden het huis terug en herkenden de ligging aan het water.