zondag 2 maart 2014

Einde van een oorlog!?

Eind jaren negentig van de vorige eeuw werden mensen geïnterviewd die omstreeks 1900 zijn geboren: wat had indruk gemaakt, wat hadden ze onthouden en wat deed er niet toe? Ze vertelden veel over de oorlog. Gaandeweg de gesprekken kregen de interviewers in de gaten dat deze 'eeuwelingen' het niet hadden over WOII, maar over de jaren tussen 1914 en 1918. Hoewel ze toen nog vrij jong waren, had die Eerste Wereldoorlog veel meer indruk gemaakt dan de tweede, terwijl ze die veel bewuster meegemaakt moesten hebben.

Nu er weer een tv-serie over de Tweede Wereldoorlog is gemaakt, die naar het schijnt heel goed is en veel emoties losmaakt, moet ik denken aan de invloed die die oorlog op mij, na-oorlogse babyboomer, heeft gehad. Thuis werd veel over de oorlog gepraat, wij hadden veel vragen. Toen ik in de vijfde klas zat vierde Lochem vijftien jaar bevrijding met een grote optocht. In die tijd verscheen ook de serie van Lou de Jong 'De Bezetting', door mijn vader verslonden.

Tezelfdertijd moet mij door een onderwijzer gevraagd zijn: "Wat deed jouw vader tijdens de oorlog?" Mij van geen kwaad bewust en geheel naar waarheid vertelde ik dat hij in Duitsland in een fabriek had gewerkt. De precieze reactie van de leerkracht herinner ik me niet meer. Het gevoel dat hij me gaf, dat mijn vader met de vijand had geheuld, des te beter.

Dat verwarde me zeer, want ik wist heel goed dat mijn vader, achttien bij het uitbreken van de oorlog, alles wat met Hitler te maken had tot op het merg verafschuwde. Hij wees ons al heel vroeg op de gevaren van demagogie en massale bijeenkomsten. Hij wilde niets te maken hebben met NSB'ers, van wie er veel waren in Lochem. In Amsterdam had hij een razzia gezien op joden en was daarvan nog steeds kapot. Hij was pacifist en voedde ons zo op: nooit meer oorlog. Uitgerekend hij zou dus de vijand ter wille zijn geweest? Ik heb met hem hierover nooit durven praten, vertelde nooit meer over zijn 'oorlogsverleden', schaamde me.

Een van de eerste kinderboeken over de oorlog was 'Reis door de nacht' van Anne de Vries. Vier delen waarin een paar jongens alles meemaakten wat er in de oorlog was gebeurd en heel goed wisten wie goed en wie fout waren. In een notendop kreeg de lezer veel informatie over wat er zoal op het slagveld, in het verzet en met onderduikers was gebeurd. Begin jaren tachtig verschenen er meer genuanceerde boeken voor jongeren: 'Oorlogswinter' van Jan Terlouw en 'Oorlog zonder vrienden' door Evert Hartman. Het laatste is geschreven vanuit het perspectief van een zoon van een NSB'er. Er kwam een kentering in het zwart-wit denken. De film 'Soldaat van Oranje' droeg daar ook aan bij, vermoed ik.

In die tijd gaf ik Nederlands aan de brugklassen van een grote scholengemeenschap. Ik las zelf veel jeugdliteratuur en nam stapels boeken mee de klas in om mijn leerlingen aan het lezen te krijgen. Mijn enthousiasme over wat ik had gelezen was besmettelijk: ze namen de boeken mee naar huis en maakten veelal met plezier boekverslagen die we dan weer samen bespraken. Dertig jaar later vertelde een van hen dat ze door mijn lessen nog steeds veel leest.

Tijdens de koffie in de lerarenkamer kwam ook de 'nieuwe' literatuur over de oorlog ter sprake. We hadden in onze dependance een conrector, Henny Stip, een ouderwetse onderwijzer met een enorme geschiedkundige kennis. Hoe het zo kwam weet ik niet, maar in een gesprek met hem 'bekende' ik het oorlogsverleden van mijn vader en dat ik me daar voor schaamde. Hij reageerde op een voor mij volkomen onverwachte manier, legde uit dat het toch niet anders kon, dat tienduizenden jonge mannen hetzelfde hadden gedaan. Ze hadden toch niet allemaal kunnen onderduiken? Wat gebeurde er met hen als ze opgepakt werden? Ze waren toch jong in een andere tijd, waarin je, meer dan nu, gehoorzaamde? Waren ze nu dan 'fout'? Hadden ze allemaal in het verzet moeten gaan? Waren ze dan 'goed' geweest? Was iedereen in het verzet een held? Wat te denken van een vader van vijf kinderen die zijn leven op het spel zette voor het vaderland? Hoeveel avonturiers waren er onder de verzetsstrijders?

Nu kwamen ook de onwaarschijnlijke verhalen van mijn vader bij me boven, over hoe 'goede' vaderlanders zich na de bevrijding gedroegen tegenover 'foute'. Dat een man bij ons in de straat, voormalig SS'er, meteen na de oorlog in de gevangenis zijn vrouw leerde kennen, lid van de BS, de Binnenlandse Strijdkrachten. Ik vond een paar schriften met mijn vaders dagboeken uit de periodes dat hij in Duitsland had gewerkt, op sommige plaatsen uitgegumd. Inmiddels wist ik dat hij beide keren ernstig geestesziek naar huis was gestuurd; alles in hem kwam in opstand tegen zijn situatie.

Henny Stip heeft mij met zijn reactie niet alleen aan het denken gezet, hij heeft me ook geholpen om de oorlogshelden van een andere kant te zien. Maar bovenal heeft hij me de vrijheid teruggegeven om te vertellen wat mijn vader in de oorlog heeft gedaan. En trots op hem te zijn.

Co-incident 13

Tijdens het inpakken van de boekenkasten in het nieuwe appartement van zijn schoonzuster houd ik Jan (83) van het werk. Hij vertelt over zijn eigen verhuizing naar een 'bejaardenflat' en wat dat voor hem betekende. Hij heeft weinig contact met de nieuwe buren, maar praat de laatste weken veel en indringend met een buurvrouw, over de nieuwe tv-serie over WOII. Vertelt dat die zoveel losmaakt, dat ze er soms om moeten huilen. We krijgen het over 'De eeuwelingen' die zich vooral de oorlog van '14-'18 herinnerden en over Henny Stip die mij begin jaren tachtig afhielp van de schaamte over mijn vaders dwangarbeid in Duitsland. Henny, conrector en mijn baas op de school waar ik werkte, een man met een grote historische interesse.
Jan valt stil, denkt zichtbaar na en zegt dan: "Díe naam zocht ik van de week. Dat is toevallig! Hij was degene die toen met Wim Würsten pleitte voor naast Engels meer Duits op school. Dezelfde discussie die nu weer wordt gevoerd in Enschede. Ik zag hem voor me, maar kon niet op zijn naam komen."
Ik zeg Jan dat ik niet houd van het woord 'toeval', vertel over mijn co-incidenten en zeg dat dit er ook zo een is. "Goh," zegt hij, "ik gebruik dat woord eigenlijk nooit, maar van de week met mijn buurvrouw had ik het er ineens over."

dinsdag 4 februari 2014

Co-incident 12


30 januari 2014: de 15e Avond van de Poëzie in de Synagoge. Zeven mensen gaan hun favoriete gedichten voorlezen.

Omdat ik de avond presenteer sta ik de voorlezers op te wachten. Ik ken ze niet allemaal van gezicht, best een beetje spannend: spreek ik tussen de binnenstromende mensen de juiste personen aan? Al drie keer heb ik goed gegokt.

Het publiek is merendeels grijs, dus als er drie jonge meiden een beetje aarzelend binnenkomen, spreek ik ze aan: "Eén van jullie moet Frederike zijn!" Inderdaad. Ik geef haar een hand en zie in een flits een ring aan haar vinger. Impulsief zeg ik: "Laat eens kijken, die ring! Precies zo een heb ik bij mijn eindexamen gekregen!" "Klopt," zegt ze, "deze is van mijn oma geweest."
Tja…

Co-incident 11


Op haar moeders begrafenis heb ik een toespraakje gehouden en nu moeten we een avond komen eten en praten bij de oudste dochter van onze overleden buren, Viva en Fränk.

Kerstin is nog niet helemaal klaar met de smörgåsar, dus terwijl zij in de keuken bezig is, zitten wij op de bank voor de tv haar man bij te praten. Tussen de keuken en de bank is een laag muurtje, waarop allerlei houten voorwerpen staan, kunsthandwerk. Zo'n twintig, dertig jaar geleden geliefde souvenirs.

Terwijl we zitten te praten word ik steeds meer gebiologeerd door de eend die ertussen staat. Zó sterk, dat ik het gesprek niet meer kan volgen. Die eend, die ken ik, en als ik het van hieruit goed zie, zitten er kleine gaatjes in de snavel. Dat kán toch niet?  En ik kan ook niet heel direct aan Kerstin vragen hoe ze aan het beest komt. Dat hoort niet. Toch gebeurt het, ik kan me niet inhouden. "Van een loppis*," zegt ze, een beetje blozend. "Van Kupan misschien?" Weet ze niet meer, het is al wel vijf jaar geleden.

Zo gaat dat: wij waren uitgekeken op de door onze katten afgekauwde snavel van het beest...

 

*) vlooienmarkt, kringloopwinkel

maandag 27 januari 2014

Een paar overpeinzingen in een week Moskou en Sint Petersburg 2013


Een paar overpeinzingen in een week Moskou en Sint Petersburg

Groot, groots en indrukwekkend
 
Een oude wens gaat in vervulling: we gaan naar Sint Petersburg en knopen er Moskou aan vast. Als we dan toch de stap wagen naar Rusland, dan ook maar meteen twee vliegen in één klap. Die beslissing is goed geweest, want deze twee steden zijn zo verschillend, dat een van beide ons een verkeerd beeld had gegeven.

Het is echter moeilijk het verschil goed te omschrijven. De overeenkomst is makkelijker: alles om ons heen is groot, groots en indrukwekkend. Alleen de mensen hebben normale proporties.

De eerste dag in Moskou kan ik bijna alleen maar sprakeloos om me heen kijken. Gigantische gebouwen waar je ook kijkt, vaak op enorme afstand van elkaar, omdat er zeer brede wegen tussen liggen, tot wel elf of dertien banen. Oneven aantal, want de middelste baan is gereserveerd, niet voor de lijnbus, maar voor Putin en consorten.
Ergens in mezelf zat een grijs, donker, somber beeld van Moskou. Waarschijnlijk versterkt door die enorme muur van het Kremlin met daarbovenop een paar kleine poppetjes, de leiders.

Ook al regent het deze dagen vaak, de stad is niet somber. Er is vrij weinig groen, hoewel er wel gigantisch grote parken zijn, zoals VDNKh, waar in 1939 een wereld­landbouw­tentoonstelling is gehouden. Enorme beelden torenen hoog boven de bomen uit.
We stoppen bij het Witte Huis, waar twintig jaar geleden Jeltsin op een tank stond. Enorm gebouw, weer helemaal gerestaureerd, veel ruimte eromheen en ertegenover een gigantisch hotel, 198 meter hoog, het hoogste van Europa, gebouwd in de tijd van Lenin.
Alles wat gebouwd is in de communistische tijd moest het grootst van de wereld worden. Het gebouw dat Stalin op de plaats van de opgeblazen Verlosserskathedraal wilde bouwen, moest hoger worden dan het Empire State Building: driehonderd meter plus een beeld van Lenin van nog eens dik honderd meter. De natuur speelde de Sovjets parten, want er was te veel kwelwater op deze plek. (Eind jaren negentig liet Jeltsin  er de Verlosserskathedraal herrijzen…)
Er is heel veel te zien in deze stad met zeker tien miljoen inwoners, maar nergens klopt het met mijn idee van donker en somber.

Uiteraard is het de bedoeling geweest van de Sovjetleiders om indruk te maken; als je zelf een nietig mens bent is dat misschien wel nodig. Ze zijn er wel in geslaagd, want wij staan herhaaldelijk met open mond te kijken.
De muur van het Kremlin aan de kant van het Rode Plein ís ook imposant, met het mausoleum van Lenin ervoor. Het plein zelf is gigantisch groot en aan de andere kant staat een kolossaal warenhuis. Ik kom wel aan mijn kilometers.

Van ‘groots’ en ‘indrukwekkend’ word ik altijd wat balsturig; dat gebeurt ditmaal helemaal niet. Waar dat aan ligt? Omdat het hier écht zo is?


Echt?

De mensen zijn echt. Hun geloof is echt. Ze zijn niet met massa's, gedirigeerd, wel met velen, stuk voor stuk binnendruppelend. Meest vrouwen. Met boodschappentassen of volgens de laatste mode gekleed. Ze haasten zich naar een icoon, wachten in de rij tot ze die mogen kussen. Staan lang stil te bidden.
Alles om hen heen is groot en hoog. En goud en gekleurd en veel. Het ruikt er naar de bijenwas van de brandende kaarsen. Meestal is het vrij donker. En altijd heb je het gevoel dat je in een eeuwenoude omgeving bent.
Ergens hangen foto's van mensen die hun geloof belijden, je ziet allerlei rituelen. Elders staan grote schermen met beelden en geluiden van een processie en een kerkdienst. Er wordt veel en mooi gezongen.

Dan komen de verhalen van onze gids en realiseren we ons dat in dit land zo’n vijfenzeventig jaar niet aan godsdienst gedaan mocht worden, dat kerken leeggehaald zijn en ingericht voor heel andere doelen of afgebroken. Bijna alles wat wij zien is nieuw of zoals Marina zegt: vernieuwbouwd. De muurschilderingen die we zien zijn nieuw, veel van de iconen ook, maar dat laatste mag in deze religie. Een enorme basiliek staat er pas vijftien jaar in plaats van honderdvijftig, zoals je zou denken. Het interieur is rijk en schitterend versierd met schilderingen in vele kleuren, vaak ook trompe l’oeil, het oog bedriegend. Allemaal ‘namaak’, nagemaakt van oud, door zeer bedreven, echte ambachtslieden, kunstenaars.
 
De invloed van de kerk op de staat is groot; die twee houden elkaar in bedwang, zegt ze. Het aantal gelovigen neemt toe. Dat is echt.
 

Reflectie op Rusland
 
Bij het wakker worden vanochtend, weer in mijn eigen bed, vraag ik mij af of ik in de afgelopen, Russische week meer had moeten reflecteren. Had ik toch woorden moeten vinden voor mijn dagboek?
Had ik dan beter onthouden hoe het er uitzag daar in Rusland? Ik herinner me de eerste beelden vanuit de bus: een brede straat met grote grijze gebouwen, de muur van het Kremlin met achter steigers voor de OS in Sotchi, het mausoleum van Lenin. Zandwegen op het platteland. Er komen steeds meer plaatjes, al ben ik geen beelddenker.
Wist ik dan nog hoe het klonk? Ik hoor de bijzondere uitspraak en intonatie van het Nederlands van onze tolk. De prachtige polyfonie van de vijf mannenstemmen in een kathedraal van het Kremlin. Er komen steeds meer geluiden, gelukkig.
Voel ik dan nu nog wat ik daar ervoer? Zoals toen ik de grote mand met paddenstoelen zag in de metro? De verbazing over de paleizen onder de grond? Mijn verwarring in de kerken?

De hele dag houdt deze vraag mij bezig. Komt het daardoor dat er toch steeds meer herinneringen boven komen?
Er zijn van de week momenten geweest dat ik niet meer wist naar welke voorstelling we twee dagen eerder waren geweest of waar ik s morgens had gelopen. Vandaag krijg ik weer een heleboel helder, letterlijk en figuurlijk.
En ja, natuurlijk helpt het dat ik nog weer eens op het programma heb gekeken. En dat ik heb gegoogeld hoe het ook weer zat met die idioot grote, nog maar vijftien jaar oude kerk, die eruit ziet als tien keer zo oud. En dat ik een paar mensen wat indrukken heb verteld.

Dat heeft me nu achteraf wel aan het reflecteren gezet, maar nog steeds heb ik niet voor alles woorden. Maar gelukkig kan ik weten zonder woorden.



Co-incident 10

We hebben Spotify ontdekt: alle muziek van de wereld op elk moment van de dag. Steeds nieuwe verrassingen en je hoeft geen cd’s meer te wisselen. Jos tipte Christina Pluhar en l’Arpeggiata. Nooit van gehoord, maar een melodieuze verrassing. Dus nu buiten de zon schijnt, maar ik in mijn werkkamer op het noorden een klus moet afmaken, probeer ik me te laten opvrolijken door de vroeg-Europese muziek van Christina en haar groep.

Het programma voor de Kasteelconcerten moet rond. Plaatjes van Ampsen en de Wildenborch, net als informatie over die huizen, zijn snel gevonden. De layout lukt met wat gepiel ook aardig. Maar Rien heeft nog steeds niet alle gegevens aangeleverd. Ik baal ervan en bel hem. Hij zit, hij wel, in de zon bij Bon’Aparte de lunch voor zondag te bespreken. Gelukkig begrijpt hij meteen mijn frustratie en komt hard naar de Zwiepseweg gefietst, enthousiast als altijd.


Samen zetten we ons voor de pc en bekijken de folder-in-wording. Dan zegt hij ineens: ‘Héé,  maar die muziek, die ken ik! Dat nummer ben ik aan het instuderen voor een concert met Ellen Pieterse!’

Co-incident 9




Die zomer zouden we voor het eerst naar Scandinavië, een VW-busje was al gekocht. Eddie hoefde alleen nog maar te slagen voor zijn rijbewijs en dan konden we beginnen aan ons eerste grote, buitenlandse avontuur. Ben en Hans waren ons voorgegaan en nu zouden zij als gids fungeren. En ja, toen werd het niets met dat rijbewijs, dus voeren we per boot van IJmuiden naar Kristiansand, als backpackers, hoewel dat toen nog niet zo heette.
Juli 1971 zetten we voor de eerste keer voet aan wal in Noorwegen. Ben en Hans wisten een prachtig kampeerplekje voor de eerste dagen. We moesten met de bus en bestelden kaartjes naar ‘Hoofach’. Pas toen we op de kaart een plaatsje aanwezen waar ‘Høvåg’ bijstond, begreep de chauffeur waar hij ons eruit moest laten.

Een foto van dit paradijsje hangt al ruim veertig jaar op onze werkkamer als symbool voor schoonheid en vrijheid: beenbreekvelden, een kristalhelder meertje, een eland op het pad en de kust vlakbij. Geen mens die kwam vragen wat we daar deden of die ons wegstuurde. Het gevoel van toen kan ik zó weer ophalen.

Dit jaar besloten we een nieuw bed aan te schaffen, goede nachtrust is tenslotte onontbeerlijk voor oudere mensen. We gingen op onderzoek uit in het grote Zweedse warenhuis en we besloten te gaan voor de matras ‘Høvåg’. Nog maar kort geleden is Ikea namelijk begonnen om haar producten ook Noorse plaatsnamen te geven. Omdat we inmiddels weten hoe je in Scandinavië meteen komt waar je wezen wilt, vroegen wij dus naar ‘Heuwoog’ (met de g als in good). Dat kenden ze niet. Pas toen we in de winkel aanwezen wat we wilden, begrepen ze ons: “Ooh, Hoofach!” zegt de mevrouw.
- - -
Het onderstel van het bed heet ‘Engerdal’. Dat is de naam van de plaats waar we in de jaren tachtig door een aardige juffrouw in een huisje op het dorpsplein werden doorverbonden als we naar Femund Canoe Camp belden!